stil sluipt soms een vage herinnering van klein geluk uit mijn kindertijd naar de oppervlakte van het nu op het aanrecht een pak boterhammen gewikkeld in bruin papier twee pakjes sunkist twee appelsDe avond er voor op de rand van mijn bed gezeten legt mijn moeder het uit een hele dag uit met mijn vader terwijl het tot me doordringt legt zij mijn zondagse goed klaar op de stoel hoe lang duurde het voor ik eindelijk in slaap val een tintelende spanning vol blijde verwachtingTerwijl het huis nog slaapt knoopt mijn vader zijn stijf krakend lederen jas Zijn alpinopet schuins op één oor Op het pad in de tuin wacht reeds zijn stalen ros ik klim op de bagagedrager en mijn vader duwt met een holletje leven in het kleine brulbeest we gaan op weg het avontuur tegemoedsnorrend ronkt de solexmoter over het dikke voorwiel de trilling voelbaar in mijn voeten op de stepjes wind zoeft door mijn open sandalen mijn tenen jubelen van vreugde ik koester mij in de veiligheid met mijn ogen op zijn rug de duimen in de lisjes van zijn riem we zijn op weg de wijde wereld inHij wijst naar de dingen benoemt alles wat we zien. noemt de dorpen die voorbij gaan rijden langs een wijde plas waar volgens hem Kurkedillen huizen ik geloof hem natuurlijk geloof ik hem Ik trek mijn benen nog wat op je weet maar nooit of ze bijten zullenOp een bankje voor een kerk in een dorpje met een vreemde naam eten we dikke boterhammen een vrouw in klederdracht kijkt ons glimlachend aan musjes pikken kruimels bij mijn voeten weg Als de kerkklok luidt vouwt mijn vader het papier weer dicht zijn we klaar voor de tweede etappeNa een lange rit doemen heel in de verte mysterieuze heuvels aan de einder ik voel de spanning stijgen en voor ik het echt besef rijden we een mul fietspad op Een laatste duin, te steil voor de solex we lopen hem omhoog en dan Ja dan, is daar eindelijk de zee De zilte wind slaat in mijn gezicht Zo wijds dat water de lucht er boven zo blauw dat ik niet weet waar ik mijn blik zal vastklikkenUren speel ik aan de rand van het water spring over aanrollende golven bouw een vestingstad met muren Verzamel schelpen die ik verpak in het boterhammenpapier En mijn vader, zittend op zijn jas kijkt lachend naar mijn spel Ik lok hem om mee te spelen En dan eindelijk rolt hij diep gebogen zijn broekspijpen op Kijken samen hoe mijn stad in de golven verdwijntOp de terugweg zijn mijn billen de eerste die in slaap gaan traag trekt het landschap van vanmorgen omgekeerd aan mij voorbij Als het al schemert kan ik niet langer mijn ogen open houden Ik voel een hand van mijn vader in mijn roodverbrande nek weet waarachtig niet hoe we thuis gekomen zijn Als mijn moeder me in bed helpt zeg ik nog lodderig het was fijn

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *